Iedere dag verschijnen beelden van objecten die vanuit de lucht neerkomen op Syrische steden en dorpen. Bij het raken van de grond of een dak volgt een enorme explosie, die de camera doet schudden, al staat die op honderden meters afstand.
De bommen maken geen onderscheid tussen rebellen en burgers, maar de rekening wordt niet gelijkelijk verdeeld
Maar op de plaats van de inslag is het pas echt een drama: stof vermengd met vers bloed, krijsende overlevenden op zoek naar familieleden, spittend tussen uiteengereten lichamen die onherkenbaar liggen te smeulen op de grond.
De explosieve objecten zijn het meest gebruikte wapen van de Syrische luchtmacht, ook wel bekend als ‘vatbommen’. Deze spotgoedkope wapens zijn een compensatie voor de uitgeputte en uitgeholde landmacht van president Assad.
Voor zo’n vatbom zijn slechts een paar onderdelen nodig: een vat of een stalen cilinder, gevuld met explosieven, diesel en puntige, metalen voorwerpen (meestal spijkers en schroeven). De andere benodigdheden zijn een helikopter, een piloot en een bemanningslid dat het vat uit het toestel duwt. De zwaartekracht doet de rest.
Noodzaak
De bommen (en hun werpers) maken geen onderscheid tussen rebellen en burgers, maar de rekening wordt niet gelijkelijk verdeeld: het zijn voornamelijk burgers die moeten betalen met hun leven. Dat is ook niet verwonderlijk: rebellen zijn amper waar te nemen op grote hoogte, laat staan nauwkeurig te raken met bommen die met de hand naar beneden geworpen worden.
Maar de doelen van de vatbommen worden wel degelijk zorgvuldig gekozen: het betreft altijd rebellengebied. Hoewel betrouwbare cijfers niet voorhanden zijn, vonden vermoedelijk duizenden Syriërs in het afgelopen jaar de dood door deze wapens.
De Syrische krijgsmacht lijkt de vatbommen eerder te gebruiken uit noodzaak dan vanwege hun strategische nut. De luchtmacht heeft simpelweg geen precisieraketten in zijn arsenaal.
Voorstanders van Assad wijten de vele burgerdoden echter aan het feit dat rebellen zich onder burgers begeven
Ontvolken
Het leger is na vier jaar oorlog een groot deel van zijn kracht kwijt, en kan het niet meer opbrengen om overal militairen te stationeren. Meer dan 80.000 militairen zijn omgekomen, tienduizenden zijn gedeserteerd en nog eens tienduizenden weerbare mannen zijn naar het buitenland gevlucht om onder dienstplicht uit te komen.
De waarde van de goedkope vatbommen is bovendien dat ze rebellenregio’s ontvolken. De burgers in die gebieden weten nooit wanneer en waar ze kunnen vallen.
Deze onzekerheid, in combinatie met het bloedige geweld van rebellen, maakt het leven voor velen ondraaglijk. Miljoenen verkiezen daarom een bestaan in een van de buurlanden of Europa boven de hel van thuis.
Internationaal woedt er nu een fel debat over de inzet van de vatbommen door de Syrische luchtmacht. Tegenstanders van Assad grijpen de vele burgerdoden en de migratiestroom aan in hun pleidooi voor zijn omverwerping.
Zo roepen onder meer de Verenigde Staten, ironisch genoeg het land dat als eerste vatbommen grootschalig inzette in de Vietnamoorlog, steeds luider om het vertrek van Assad.
Bescherming
Voorstanders van zijn regering wijten de vele burgerdoden echter aan het feit dat rebellen zich onder burgers begeven. Iran en Hezbollah stellen dat de rebellen hen als menselijk schild gebruiken; ironisch genoeg hetzelfde argument dat Israël, hun grootste vijand, gebruikt om hoge aantallen burgerslachtoffers te rechtvaardigen.
Voor directeur van Human Rights Watch (HRW) Kenneth Roth ligt het probleem niet zozeer bij Assad, als wel bij de inzet van vatbommen. Burgers moeten beschermd worden tegen deze onnauwkeurige wapens, stelt hij in een opiniestuk in The New York Times. Dat is volgens Roth het minste wat de internationale gemeenschap kan doen.